zondag, maart 20, 2011
maandag, maart 14, 2011
Weten dat je het niet weet
Om negen uur begint de wekelijkse vrijdagochtendbespreking op het partijbureau. Door de kabinetscrisis moet het verkiezingsprogramma –waar we nog maanden voor dachten te hebben – binnen de kortste keren klaar zijn. Het is mijn taak om, net als een kleine vier jaar eerder, de inleiding te schrijven. Rode draad, het grote geheel. Dat doe ik niet alleen, daar werk je met z’n allen aan. Alleen al omdat iedereen daar wel iets van vindt. Zo’n inleiding wordt dan ook vanzelf behoorlijk omvangrijk. Dus er is ‘een inleiding van de inleiding’ nodig. Overstijgend en overtuigend. Helemaal iets voor mij, vindt iedereen. Dat weet ik al een week. Maar het komt er niet uit. Ik kom er niet uit. Geen idee wat er in moet komen. Wat valt er nog meer te zeggen? Het moet die dag wel klaar zijn. De tijd dringt, de druk loopt op. ‘Alle ogen zijn gericht op Kwatta.’ Zo voel ik me. Niet goed.
Naar de kelder
‘Voor we beginnen wil ik graag wat zeggen. Ik heb net iets ontdekt. Over de inleiding van de inleiding, en over mezelf. Ik kan het niet alleen. Ik heb jullie nodig.’ Verbazing, ongeloof. Hoezo? Wat bedoel je? ‘Echt. Ik kan dit niet alleen. Ik heb jullie nodig.’ Verwarring. Begin van ergernis. Kom joh, dat kun jij toch? ‘Ik meen het. Ik kan het echt niet alleen. Ik heb jullie hulp nodig.’ Dan zeggen de twee jongsten - slimme jongens, aanstormend talent - ‘We helpen je.’ We gaan naar de kelder. Onder de kloostermoppen praten we ruim een uur. ‘Bedankt jongens, ik ben eruit.’ De stroom komt op gang en ’s middags mail ik een paar honderd woorden rond. Onmiddellijk reacties. Mail, sms, telefoon. Niet gebruikelijk. Oprechte complimenten. Al helemaal niet gebruikelijk, zeker niet in de politiek.
Niets meer aan doen
De volgende ochtend is de grote afrondende bijeenkomst met alle direct betrokkenen bij het programma. Als dagopening lees ik het stuk voor. Doodse stilte. ‘Amen’ zegt iemand op het eind. ‘Wat ze ook zeggen, niets meer aan doen’ zegt een mediakanjer naast me. Middenin het verhaal staat de sleutelzin, waar ik me pas echt van bewust van word als de krant die – min of meer verbaasd – aanhaalt: ‘Geen mens kan zonder de ander. We hebben elkaar nodig’.
Ik weet het niet
De feministes in de jaren zestig zeiden ‘het persoonlijke is politiek’. Of ze ook bedoelden dat de oplossing van een persoonlijk probleem de kern van een gezamenlijke kijk op de samenleving blijkt te zijn weet ik niet. Wat ik wel weet is dat ik het vaak niet weet. Meestal eigenlijk niet. En als ik dat durf te erkennen kom ik eruit. Andersom, als ik niet kan toegeven dat ik het niet weet dan heb ik een probleem. En ik niet alleen, mijn omgeving ook. Want dan lever ik niet waar anderen op wachten. En van mij verwachten, net als ikzelf. Maar ik hoef het niet alleen te doen. Dat denk ik maar. Niet goed voor m’n gezondheid. Dodelijke gedachte.
Laat gaan
Uiteindelijk hebben we het over ego. Want het is m’n ego dat mij, en mijn omgeving, wil doen geloven dat ik alles weet en niet om hulp hoef te vragen. M’n ego heeft me ver gebracht – in een programmacommissie!, columnist bij een tijdschrift! – maar het zit me net zo goed in de weg. ‘Ikke, ikke, ikke...’ Daarnaast de beelden die ik blijkbaar over mezelf en het leven heb: ik moet alles kunnen, en ik mag anderen niet lastig vallen. Hoe verzin je het? Wie zegt dat? Hoe kun je jezelf in de weg zitten? Domweg oude patronen, met de nadruk op dom. Niet meer nodig. Afscheid van nemen. Laten gaan. Al doet dat zeer. Want het is ‘ik’. Maar wel m’n kleine ‘ik’. Het is m’n grote ‘IK’ die kan zeggen: ‘Ik kan het niet alleen. Ik heb jullie nodig.’
Aan management developers de taak om (toekomstige) managers hun eigen kleine ‘ik’ te leren kennen, er van een afstand naar te kijken, en ze de enorme potentie van hun grote ‘IK’ te laten ontdekken. Want ook grote managers en leiders kunnen het niet alleen. Juist zij niet.
(Verschenen in: Tijdschrift voor Management Development jaargang 19, nummer 1, voorjaar 2011)