Eind mei 2010, Den Haag. De partij is weer terug. Veel raadszetels gewonnen en na stevig onderhandelen met twee wethouders vertegenwoordigd in het nieuwe college van B&W. Het is een democratische partij, dus het zojuist ondertekende coalitieakkoord wordt besproken met de leden.
Een zaaltje aan een Haags grachtje, huisnummer 66. Ongeveer zoveel leden zijn er ook komen opdagen. Hun gemiddelde leeftijd is lager. Bij nadere beschouwing zijn er zijn eigenlijk twee soorten mensen aanwezig. De ene helft heeft zo te zien een gemiddelde leeftijd van zestig, de andere helft waarschijnlijk de helft daarvan, dertig. De plaatselijke voorzitter is zichtbaar blij en tevreden, net als de vers gekozen raadsleden en de nieuwe wethouders.
De leden kunnen vragen stellen. Er wordt van alles gesteld, behalve vragen. Allerlei mensen vinden van alles. Ze hebben geen vragen – ze hebben vooral klachten en kritiek, soms vermomd als een vraag. De toon is scherp, de houding formeel, de stemming wantrouwig. En geen woord van waardering, geen enkel. Ja, op het laatst, als een oud-raadslid het niet meer kan aanhoren. Die kent haar pappenheimers en weet dat de leden niet spontaan iets aardigs zullen zeggen of een compliment zullen geven. Dus doet zij het maar, ongevraagd, min of meer namens de zaal. En besluit met een sneer naar de grootste coalitiepartner. Want het blijft natuurlijk wel politiek.
Wie zijn toch degenen die deze avond vullen met hun teksten? Bijna allemaal mensen uit die ene oudere helft, de senioren. Vanuit de jongere helft komen, als gevraagd, vragen. Niet meer dan nodig, to-the-point en constructief. En ze luisteren naar het antwoord. De stemming onder deze jonge mensen is opgewekt, steunend, vertrouwend. Wat een verschil met de mensen die hun ouders zouden kunnen zijn, of zijn.
Natuurlijk, het is begrijpelijk. De ouderen hebben het allemaal al een keer meegemaakt. Een mooie winst leverde uiteindelijk niets op, ondanks alle mooie verhalen en hoge verwachtingen. Ze zijn vaak teleurgesteld in de onbalans tussen formele macht (zes raadsleden en twee wethouders, niet slecht!) en werkelijke invloed (wat heb je nou concreet bereikt in vier jaar?). Ze zijn er sceptisch van geworden, sommigen zelfs cynisch. Van goedgelovig naar ongelovig. Ze denken in termen van strijd. Je moet vechten om iets voor elkaar te krijgen. Dus ook bondjes maken met medestanders, waardoor de anderen vanzelf tegenstanders zijn. Wij en zij, voor en tegen – een overzichtelijke wereld.
De jongeren ondertussen gaan onbevangen de toekomst tegemoet. Ze zijn bereid om risico’s te lopen, fouten te maken en vertrouwen te investeren in een – in hun ogen: per definitie tijdelijke – coalitie. Voor hen is de partij een betrouwbaar netwerk waarin ze zich thuisvoelen. Hier kunnen ze hun politieke betrokkenheid uitleven. Voor muziek, sport, dance, entertainment, en, o ja, werk hebben ze weer andere ontmoetingsplekken, waar ze weer andere mensen tegenkomen. Andere mensen en daarmee andere kanten van zichzelf. Hun leven is een kaleidoscoop, de wereld is hun speeltuin. Zo leren ze zichzelf en hun eigen veelzijdigheid kennen.
Gelukkig, de jeugd heeft de toekomst.
Verschenen in: Tijdschrift voor Management Development, nr 3, najaar 2010